MENU

Mini

De Mini, in afmetingen het onderdeurtje van de autoindustrie, werd in de originele uitvoering tussen 1959 en 2000 gebouwd in Engeland. Het was een revolutionaire en karaktervolle kleine auto die Alec Issigonis ontwierp voor de British Motor Corporation (BMC) en werd gebouwd in Birmingham. Uniek voor de begintijd was de dwarsgeplaatste motor, iets wat je tegenwoordig vaker tegenkomt.

 

The History of the Mini - Full Documentary

 

Geschiedenis van Mini

Eind jaren vijftig waren er nog geen echte kleine auto’s. De Suez-crisis, met het daarop volgende tekort aan brandstof, creëerde de vraag naar een brandstof-economische auto. Duitsland was de eerste die in dit gat sprong met de introductie van de zogenaamde ‘Bubble Car’ (autootje met doorzichtige (plastic) kap). Sir Leonard Lord gaf opdracht voor de ontwikkeling van een kleine Engelse auto die echter wel groot genoeg was om vier mensen in te vervoeren en kleiner moest zijn dan een Morris Minor en de Austin A35, de BMC modellen.

 

Alec Issigonis kreeg de opdracht om deze auto te creëren. Hij had al een bewezen track record als de ontwerper van de Morris Minor. Een ander vereiste was dat hij een bestaande motor van BMC moet gebruiken. De geteste, weliswaar wat oudere A-serie motor van Austin voldeed aan de eisen. Issigonis plaatste de motor dwars met voorwielaandrijving. Dit was erg ongewoon voor die tijd. Aanvankelijk wilde Issigonis de carburateur aan de voorkant en de ontsteking en electronica aan de achterkant, maar aangezien dit problemen met de carburateur veroorzaakte, besliste hij om de motor 180 graden te draaien. De radiator werd geplaatst aan de linkerkant van de motor. Dit is de reden dat klassieke Mini’s moeite hebben als het hard regent: er kan makkelijk regenwater bij het onstekings-systeem komen en dat gaat natuurlijk niet goed samen.

 

Mini Mark I

Klassieke Mini I

 

Leonard Lord reed een paar minuten in een prototype Mini en was zo enthousiast, dat hij Issigonis opdracht gaf om het prototype productie-klaar te hebben binnen een jaar. De eerste Mini was geen massa geproduceerde auto. Fabriekswerker Albert Green zette er bijna helemaal handmatig binnen 7 uren eentje in elkaar. Niet slecht voor een bouwpakket met 3016 bouten en schroeven. Er werd aan Albert aangeboden om er eentje te kopen, maar dit wilde hij niet. De Mini met registratie 621 AOK werd uiteindelijk naar het British Motor Heritage Centre gebracht. In 1959 ging de Mini wel in massaproductie en rolde er elke twee uur een auto van de band.

 

De Mini is verschenen in twee verschillende uitvoeringen: de Morris Mini Minor en de Austin Seven. Beide auto’s zijn identiek behalve sommige optische details. Mini heeft ten opzichte van andere auto’s van die tijd ook bijzondere verschillen zoals de snelheidsmeter die centraal werd geplaatst. De deuren worden geopend met een leerkoord. Dit drukte de kosten, volgens BMC. In de Porsche modellen van 1973 en 1991 wordt hetzelfde systeem gebruikt, maar dit is dan om gewicht te verminderen. Ondanks alle positieve reacties, gaf de Mini ook wel wat problemen: matige afwerking, blokkerende ramen en de deuren zijn wel erg makkelijk te openen, ook voor mensen die niet de eigenaar van de Mini zijn. En dan dus nog het issue met de ontsteking tijdens regen. Ook lekte de Mini behoorlijk water, dit was met testen nooit opgemerkt omdat alleen in droog weer getest werd. Issigonis gaf later toe dat dit lekken kwam doordat hij de vloerpanelen omgekeerd had. De Mini lustte overigens ook wel een slokje olie.

 

Succes in Europa, mislukking in de Verenigde Staten

De Mini werd verkocht in de Verenigde Staten, maar daar flopte hij volledig. De verkoop in Europa voldeed in het eerste jaar ook niet aan de verwachtingen. De consument moest nog aan dit nieuwe ontwerp wennen, met alle eigenschappen die voor die tijd zo anders waren. In het eerste jaar werden er maar 20.000 Mini’s geproduceerd. In 1960 ging dit al beter. In dat jaar werden er 100.000 Mini’s verkocht, met een 100% productiestijging het volgende jaar. Vooral in Engeland werd de Mini populair. VIPS zagen het als een statusmodel en dit werkte stimulerend op het ‘gewone volk’. Onder andere Peter Sellers, de Beatles, Charles Aznavour, Koning Hussain van Jordanië, Dudley Moore en Steve McQueen kochten een Mini.

 

John Lennon in zijn Mini

John Lennon in zijn Mini

 

Geestelijk vader Issigonis maakte ook een speciale Mini voor Enzo Ferrari, maar deze stuurde de Mini terug omdat het stuur volgens de italiaan aan de verkeerde kant zat. Er werd vervolgens een Europese versie naar hem toegestuurd en vervolgens kocht Enzo Ferrari er nog twee bij om mee door de bergen van Italië te racen.

 

Behalve het status-aspect waren er ook praktische redenen om een Mini te kopen. De Mini was zeer zuinig met brandstof, makkelijk te parkeren en stuurde goed. De verhouding tussen de grootte en de ruimte in de auto zelf is ook opmerkelijk. Maar vooral het sportieve uiterlijk verkocht zeer goed. De topsnelheid was 115 km/u, wat niet slecht was voor een auto met 34 PK onder de kap. Bijna direct na de introductie van de Mini, sprongen tuning-maatschappijen er bovenop. Issigonis vond dit maar niks, omdat 34 PK volgens hem meer dan genoeg was voor een 600 kilo zware auto. Een jaar na de introductie ging de Mini Cooper de markt op. Dit was de doorbraak voor Mini. Race-auto ontwerper John Cooper had de motor opgewaardeerd naar 55 PK. De 997cc motor kreeg de Mini aan een topsnelheid van 140 km/u. De Mini had miniatuur schijfremmen welke speciaal waren ontworpen voor de Cooper door Lockhead. De extra wijzerplaten en een verschillend kleurschema vormden de finishing touch. BMC hoopte er 1000 te verkopen, dit werden er maar liefst meer dan 150.000.

 

De Cooper werd de trendy auto om in gezien te worden. Hij leidde ook elke potentiële rally-rijder naar het circuit. Bestuurders zoals James Hunt, Jackie Stewart en Niki Lauda begonnen hun race-carriére in Coopers. John Cooper deed het goed, hij kreeg twee Britse ponden voor elke Cooper die verkocht werd.

 

Een auto heeft dus duidelijk geen grote motor nodig om een sportauto te zijn, deze theorie werd telkens weer door de Mini bewezen. De Cooper verraste vriend en vijand. En de ontwikkeling van de motor was nog niet ten einde. BMC introduceerde de Cooper ‘S’ met een 1071cc motor. Dit was het antwoord van de Engelse autobouwer op de Ford Cortina GT. De Cooper S reed alle grotere, zwaardere auto’s eruit. De Cooper variant deed het zo goed, dat BMC besliste om een speciaal rally-team te beginnen. De Mini won zijn eerste rally in 1963, maar de Monte Carlo Rally is de rally om te winnen. In 1964 won het merk met bestuurder Padpy Hopkirk de Monte Carlo Rally. Dit herhaalde zich in 1965, 66 en 67. In de jaren 1965, 66 en 67 behaalde Mini 22 overwinningen in belangrijke internationale rally’s. Van deze overwinningen won Rauno Aaltonen er 8. In 1994 verscheen Paddy Hopkirk opnieuw aan de start van de Monte Carlo Rally, dit keer met een nieuwe Cooper maar wel met hetzelfde startnummer: 37.

 

Issigonis zat niet stil. Hij ontwierp auto’s om het succes van de Mini te versterken. In 1960 werd een bestelwagen geïntroduceerd, gevolgd door de stationwagen: de Morris Mini Traveller of de Austin Seven Countryman. Deze varianten hadden houten panelen aan de zijkanten van de auto. Een pick-up versie werd geïntroduceerd in 1961 en was zeer populair bij landbouwers. De brandweer en de Koninklijke Post maakten ook gebruik van deze Mini. De Mini was ook populair bij de regering, de politie kocht honderden Mini’s als surveillance-auto’s. Tuning bedrijven hebben de tijd van hun leven met de Mini. VIP laten hun Mini’s customizen door bedrijven zoals Wood and Picket, Hooper and Radfort voor duizenden Britse ponden.

 

De marketing afdeling van BMC was niet blij met al deze kleine bedrijven die een deel van de omzet wegkaapten. Daarom kwamen ze met de luxe modellen Wolseley Hornet en de iets duurdere Riley Elf in 1961. Deze waren net anders vanwege de grill en bagageruimte die verschillend waren. Beide versies werden geen succes en in 1968 gingen ze uit productie.

 

In 1962 sprak niemand van de Austin Seven of de Morris Mini Minor. De naam Mini was zo bekent dat BMC deze naam gaat voeren voor de auto. De Morris hield zijn volledige naam tot 1969, wanneer BMC British Leyland werd. Één van de laatste mini-klonen was de Moke, die in 1964 verscheen. Deze variant was oorspronkelijk ontworpen voor het leger. Hij moest licht zijn en een landing met een parachute kunnen overleven. Maar dit was niet het geval. De banden waren te klein en alleen voorwielaandrijving was niet genoeg voor het terrein waar hij voor ontworpen was. De Moke zou een stille dood zijn gestorveren als het publiek geen interesse had getoond. Het bleek een uitstekende export auto die in badplaatsen als Nice in Frankrijk werd gebruikt. Brigitte Bardot reed er in één en noemt het haar ‘petit Anglais’. Amerika en vooral Australië kochten de auto massaal in. In 1968 werd de productie verplaatst naar Australië, om zo de productie-capaciteit te maximaliseren.

 

Mini productie in buiten Engeland

De Mini werd ook in andere landen geproduceerd. Ze werden geproduceerd in België in Seneffe en in Innocenti in Milaan. Britisch Leyland kocht de fabriek voor 3 miljoen Britse pond, nadat de eigenaar Innocenti was overleden. De Mini’s van Innocenti stonden niet bekend om hun kwaliteit, omdat er gerecycled staal voor de productie werd gebruikt. Roest was het gevolg. De Innocenti fabriek bouwde een nieuwe body voor de Mini, die door Bertone ontworpen is, gebruik makend van de Mini structuur. Deze Mini’s verschenen op de markt als de Innocenti 90 of 120. De Tomaso introduceerde een Italiaanse opvolger van de Mini Cooper in 1976. Deze had een topsnelheid van 160km/h met een 1275cc motor die 74 PK produceerde.

 

Technisch werd het model steeds beter. De Riley en Wolseley hadden de zogenaamde hydrolische vering die van de Austin en Morris 1100 gekopieërd waren. De vloeistof werd opgeslagen in rubber kegels wat in een comfortabelere rit resulteerde. BMC keurde dit goed en de droge vering verdween, maar slechts voor een paar jaar. In 1965, het jaar waarin de 1 miljoenste Mini van de band rolde, introduceerde BMC de automatische 4 versnellingen versnellingsbak. Het systeem was slim, maar het werkte niet goed. Wanneer er een snelle bocht werd genomen liep alle olie naar één kant, wat zorgde voor schade aan de motor. Verschillende aanpassingen werden gedaan om het goed te krijgen. In 1967, kreeg de basis versie naast een 848cc motor een 998cc motor, ook kreeg deze een synchroniser op de eerste versnelling. In 1967, werd de Mark II geïntroduceerd.

 

Het Engelse wagentje verkocht buitengewoon goed (318.475 stuks alleen al in 1971)en het 3 miljoenste exemplaar kwam het jaar erna uit de fabriek. Toch voorzag British Leyland het einde van de Mini. Issigonis had in 1968 een opvolger ontworpen. Dit project werd afgebroken vanwege gebrek aan geld. Ford en VW scoorden goed met vergelijkbare ontwerpen in latere jaren. In 1969, werd een compromis-model geïntroduceerd: de Mini Clubman. De Clubman, die gelijktijdig de Elf, Hornet en Cooper verving, had de wijzerplaten achter het stuur. De MiniClubman Estate verving de Countryman en de Traveller. Standaard had de Clubman een 998cc motor.

 

De complete productie was overgebracht naar Longbridge, om de Cowley-fabriek vrij te maken voor de Austin Maxi en de Morris Marina. John Cooper kreeg nog steeds twee pond voor elke Cooper die verkocht werd, daarom besloot Britisch Leyland in 1971 de Cooper uit productie te halen. In de jaren zeventig bleef Britisch Leyland proberen om een opvolger te vinden. Na een aantal mislukkingen werd de Austin Mini Metro geïntroduceerd in 1980. Oorspronkelijk was het de bedoeling om de Mini te vervangen, maar toch werd hij naast de Mini geproduceerd. Technisch leek de Metro op de Mini, maar optisch waren ze voLledig verschillend. Toch verkochten het model niet. Tegen 1980 wordt de Clubman de vervanging van de Cooper en de Clubman 1275GT uit de productie gehaald, net als de Pick up, Estate en de Van in 1982. Alleen de originele Mini bleef over. Vanaf 1979 alleen met een 998cc motor.

 

De recente jaren ’70 en ’80 zageneen regelmatige daling in de Mini verkoop en de productie. De Mini had stevige concurrentie. Om de Mini weer in trek te krijgen produceerden British Leyland en later Austin Rover speciale versies van de Mini. Technisch waren deze Mini’s niet verschillend van de oude, maar hebben slechts kosmetische veranderingen, zoals kleur en interieur. Dit werkt tot op zekere hoogte, maar nog lijkt het erop dat de dagen van de Mini over zijn. Rover doet een study om te bepalen wat de gemiddelde Mini rijder is. Deze bestaat niet. Mini’s worden het meest gekocht door vrouwen, 70%. Volgens de Rover groep zijn 56% van de bestuurders gehuwd, 13% jonger dan 24 en 16% ouder dan 65. De Mini wordt het meest gebruikt als tweede auto die in de stad moet worden gebruikt. 76% van de Mini bestuurders heeft eerder een Rover gereden.

 

Het model is een klassieker geworden samen met de Volkswagen Kever en de Citroën 2CV. Niet meer dan in Japan, waar ze absoluut gek van deze auto’s zijn. In 1991, werden nergens anders meer Mini’s verkocht dan in Japan, zelfs niet in Engeland. De vraag van Japan groeide zeer sterk voor de Cooper. John Cooper produceerde uiteindelijk een pakket om de standaard motor te verbeteren. Dit bleek zo’n succes, dat Rover John Cooper uitnodigde voor een ‘praatje’ wat resulteerde dat de Mini Cooper in 1990 weer op de markt kwam. Deze beperkte uitgave was een groot succes, hierdoor begon Rover deze auto standaard naast de normale Mini te produceren.

 

De redding voor Mini

Deze nieuwe Cooper redde het merk van de ondergang. Op 4 Oktober 2000 zag men de laatste Mini uit de fabriek rollen. In 1992 kreeg de Mini en de Cooper een 1.3 injectie 63 PK motor (53 PK in de standaard Mini) om aan de eisen van de uitlaatgassen te voldoen. De productie was gestabiliseerd op 40.000 per jaar. Nu is 40% van alle Mini’s een Cooper. De Cooper werd al snel opgevolgd door een cabrio. Het merk was helemaal terug in de jaren ’90. De nog bestaande clubs groeiden gestaag begin jaren ’90 totdat BMW (de nieuwe eigenaar van Rover) besloot de productie te stoppen. De Mini zou definitief vervangen worden door de nieuwe versie in 2001. Dit betekende het einde van een omloop van meer dan 40 jaar van productie, maar het Heritage Centre zal nog doorgaan met het produceren van de Mini body, waardoor wij dit kleine wagentje nog niet voor het laatst hebben gezien. Daarnaast is de nieuwe versie voor BMW een gouden greep gebleken.



Garages en specialisten

Clubs, fora en verenigingen


Ook interessant