Ferrari 250 GT California Spyder
Dankzij de reputatie van Ferrari in de motorsport en de inzet van importeur Luigi Chinetti werd de Verenigde Staten een belangrijke markt voor Ferrari en werd de Ferrari 250 California gebouwd. John Von Neumann, een grote Ferrari-dealer aan de westkust, dacht dat er potentieel was voor een open Spider die geschikt was voor het Californische klimaat. Hij zette zijn zinnen op een soort open 250 GT Berlinetta.
Chinetti kon zich wel vinden in het idee van Non Neumann en wist ook Enzo Ferrari hiervan te overtuigen. Scaglietti kreeg daarom de kans om deze nu bijna legendarische auto te maken, waarvan er 106 werden gebouwd, negen met aluminium carrosserie. De term ‘spider’ in de modelnaam is iets afwijkends, aangezien de California echt een cabriolet is, met een volledig opvouwbare motorkap. Het was echter in feite een open-top versie van de 250 GT Berlinetta die parallel aan deze Berlinetta werd geproduceerd. De term spider onderscheidde het dus van de gelijktijdig geproduceerde cabriolets van de 250 GT, die een open variant waren met de 250 GT-coupés. Maar open auto’s waren populair in die periode en twee open auto’s in het productie was dus in die zin weer niet heel vreemd.
Dit model werd gebouwd in twee verschillende series: de ‘LWB’ (lange wielbasis) tussen 1958 en 1960, hoewel er eind 1957 een prototype werd gebouwd, en de ‘SWB’ (korte wielbasis) van 1960 tot 1962. Voor beide series was een uitneembare hardtop verkrijgbaar.
Design van de California
Gebouwd door Scaglietti in Modena, waren de meeste exemplaren van staal met aluminium deurenen kappen, slechts een paar waren volledig van aluminium. De ‘LWB’ modellen werden gebouwd op een chassis met een wielbasis van 2600 mm, met fabrieksreferentienummer 508C en vervolgens 508D, zoals op de berlinetta’s ‘TdF’. Ze waren allemaal genummerd in het oneven chassisnummer van een rijtuig met een ‘GT’-achtervoegsel, over het algemeen gebouwd volgens dezelfde lijnen als die van de gelijktijdige berlinetta’s. Dit was ook het geval voor de mechanische componenten, zoals ophanging, remmen en besturing, met alle geproduceerde exemplaren als zijnde links gestuurd.
Visueel waren de vroege auto’s in de serie vrijwel puur berlinetta-carrosserie in stijl vanaf de taille, alleen de voorruit, het opvouwbare canvas dak, de kofferbak en de deurgrepen waren anders. Tijdens de productierun van het ‘LWB’-model werden enkele wijzigingen aangebracht in carrosseriedetails, zoals de vorm en het ontwerp van de uitlaatopeningen in de voorste motorruimte, en meer opvallend de achtervleugellijn en lichten, kofferbak en het de achterzijde.
Sommige exemplaren waren voorzien van bedekte koplampen en andere met open units, de keuze hiervoor lag bij de klant, afgezien van auto’s die in 1959 in Italië werden verkocht, waar de wetgeving op dat moment open koplampen dicteerde. De allerlaatste auto’s in de serie, geproduceerd eind 1959 en begin 1960, waren voorzien van schijfremmen op alle vier de wielen, in plaats van de trommelremmen op de vroegere exemplaren.
Italiaanse paardenkrachten
Het merendeel van de ‘LWB’-exemplaren kreeg de 3 liter V12-motor met enkele bovenliggende nokkenas, met fabriekstypes 128C en 128D, en een inhoud van 2953 cc, goed voor zo’n 260 PK.
De ‘LWB’-voorbeelden uit de late serieproductie en de auto’s uit de vroege’ SWB’-serie waren uitgerust met de 3-liter V12 type 128 DF- en 128 F-motoren, met grotere carburateurs. De latere ‘SWB’ modellen werden uitgerust met verdere ontwikkelingen van de 3-liter V12-motor, die de fabrieksreferentienummers 168 en vervolgens 168/61 kregen. Binnen deze algemene specificaties kregen bepaalde motoren een speciale behandeling, met verschillende nokkenassen, klepafmetingen en carburateuropstellingen, om het vermogen voor wedstrijddoeleinden te vergroten. De transmissie was zoals die paste bij de gelijktijdige ‘LWB’ en ’SWB’ berlinetta series.